Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA9186

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-07-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-003555-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opsteken van middelvinger is belediging. Voor de beantwoording van de vraag of het opsteken van de middelvinger een belediging is, is de context waarin het gebaar is gebezigd van belang. In de onderhavige zaak kon het opsteken van de middelvinger slechts worden begrepen als een uiting van grote minachting jegens de betreffende politiefunctionarissen en daarmee als een gebaar dat de strekking heeft de politiefunctionarissen tot wie het gebaar was gericht in hun eer en goede naam aan te tasten.


Uitspraak

Parketnummer: 21-003555-06 Uitspraak d.d.: 12 juli 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 18 augustus 2006 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-710415-06 en 08-771294-05, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-016524-04, tegen [VERDACHTE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres]. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juni 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Omvang van het hoger beroep De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat het Openbaar Ministerie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder parketnummer 08-771294-05, feit 2 en feit 5 tenlastegelegde tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Het hof nummert de onder parketnummer 08-771294-05 tenlastegelegde feiten als feit 4, 5 en 6. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Bewijsverweer ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde Ter discussie staat of het opsteken van de middelvinger door verdachte naar twee politieagenten kan worden opgevat als beledigend, zoals is tenlastegelegd. Belediging in het openbaar geuit? Door de raadsman is betoogd, dat het tenlastegelegde feit niet kan worden bewezenverklaard, omdat de beweerde belediging niet in het openbaar is gepleegd. Het hof verwerpt dat verweer. In de tenlastelegging is niet vervat, dat de belediging is geschied in het openbaar of in tegenwoordigheid van de beledigden. Verdachte heeft, aldus de tenlastelegging, zijn middelvinger naar en in de richting van de betrokken politieambtenaren opgestoken. Dergelijk handelen pleegt te geschieden op een rechtstreeks voor de te beledigen personen waarneembare wijze, en zulks was ook hier het geval. Dan is er sprake van belediging van ambtenaren in hun tegenwoordigheid, en wel door feitelijkheden, en het hof leest de tenlastelegging met aanvulling van deze abusievelijk niet in de tenlastelegging vervatte woorden; daarmee verbetert het hof een kennelijke verschrijving. Opsteken middelvinger beledigend? De raadsman is van mening dat het opsteken van een middelvinger wel als onbeschoft maar niet als een belediging kan worden aangemerkt. De raadsman verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2004, NJB 6 februari 2004, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat de vraag of een gedraging als beledigend kan worden aangemerkt, afhangt van de context waarin deze gedraging heeft plaatsgevonden. Gelet op de context waarin het opsteken van de middelvinger in casu heeft plaatsgevonden, te weten in een auto achter glas, kan naar het oordeel van de raadsman het opsteken van de middelvinger niet als beledigend worden aangemerkt. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft vanuit een auto zijn middelvinger opgestoken naar een tweetal politiefunctionarissen in uniform. Het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] houdt onder meer in: “Ik zag dat de man die achterin zat, via het geopende rechter portierraam, zijn hand naar buiten stak. Ik zag dat hij hierbij zijn middelvinger opstak en naar ons toonde. Ik zag tevens dat deze man ons aankeek via het portierraam. Ik zag dat deze jongeman zijn opgestoken middelvinger aan aantal seconden op deze wijze zo hield en in onze richting bleef kijken. Op dat moment waren wij, verbalisanten, ongeveer 5 à 6 meter van de rijdende personenauto verwijderd. In de directe omgeving van ons waren geen personen aanwezig”. Voorts vermeldt het proces-verbaal: “Doordat de passagier zijn middelvinger toonde voelden wij, verbalisanten, ons beledigd”. Het hof heeft geen reden aan de juistheid van de inhoud van dit ambtsedig opgemaakt proces-verbaal te twijfelen. Het door verdachte gebezigde gebaar wordt gemeenlijk aangeduid als het “Fuck-off”gebaar. De politierechter heeft geoordeeld dat dit Fuck-off gebaar weliswaar hoogst onbeschoft is, maar niet beledigend en strafbaar is in de zin van artikel 267 juncto artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de vraag of het opsteken van de middelvinger ‘belediging’ in de zin van de artikele 267 juncto 266 van het Wetboek van Strafrecht oplevert is volgens het hof het navolgende van belang. De tenlastelegging ziet op een belediging die iemand door een gebaar (feitelijkheid) in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een gebaar als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij gebaren waarvan de betekenis mogelijkerwijs voor discussie vatbaar is, afhangen van de context waarin die gebaren zijn gebezigd. In het onderhavige geval kan het opsteken van de middelvinger, zoals in bovengenoemd proces-verbaal omschreven, slechts worden begrepen als een uiting van grote minachting jegens de betreffende politiefunctionarissen en daarmee als een gebaar dat de strekking heeft de politiefunctionarissen tot wie het gebaar was gericht in hun eer en goede naam aan te tasten. Het verweer wordt daarom verworpen. Agenten daadwerkelijk beledigd? De raadsman is van mening dat de agenten zich niet daadwerkelijk beledigd hebben gevoeld. Agenten krijgen vaak met (verbaal) geweld te maken waardoor zij op een gegeven moment een veel hogere grens hebben waarop zij zich daadwerkelijk beledigd voelen dan de gemiddelde Nederlander. De agenten zullen zich respectloos door verdachte bejegend hebben gevoeld, doch dergelijke gevoelens vallen niet onder het strafbare feit belediging te scharen. De betrokken verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben als volgt verklaard: “Doordat de passagier zijn middelvinger toonde voelden wij, verbalisanten, ons beledigd”. Uit het bovenstaande maakt het hof op dat de verbalisanten zich, doordat verdachte zijn middelvinger naar hen opstak, beledigd voelden. Het hof overweegt bovendien dat in zijn algemeenheid niet valt in te zien waarom voor agenten een hogere grens zou gelden dan voor de gemiddelde mens. Het verweer wordt verworpen. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 1. hij op 07 mei 2006 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bestelbus weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1], en dat weg te nemen geld en/of goederen van hun gading onder hun bereik te brengen door middel van braak met zijn mededader zich heeft begeven naar die bestelbus en doende is geweest om een raam of een deur van die bestelbus open te breken en/of te openen en een antenne van die bestelbus heeft afgebroken en getracht met de antenne de deur of raam van die auto te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 2. hij op 04 juni 2006 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een coupé van de Intercity van Schiphol naar Enschede, treinnummer [nummer], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen acht reproducties en twee gordijnen en een spiegel, welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig met een sleutel van wanden los wrikken of lostrekken of verwijderen van die reproducties en die gordijnen en uit die trein gooien van die reproducties en die gordijnen. 3. hij op 25 mei 2006 in de gemeente Almelo opzettelijk ambtenaren, te weten de brigadier en hoofdagent van politie Twente, genaamd [verbalisant 1] en [verbalisant 2], in hun tegenwoordigheid door een feitelijkheid, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft beledigd, door toen aldaar zijn verdachtes middelvinger naar en in de richting van die ambtenaren op te steken. 4. hij op 6 november 2005 in de gemeente Hengelo (O) als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. 5. hij op 6 november 2005, in de gemeente Almelo, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kentekenplaten, toebehorende aan [betrokkene 2]. 6. hij op 06 november 2005 in de gemeente Oldenzaal, tezamen en in vereniging met een ander, op een motorrijtuig, kentekenplaten - niet zijnde ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kentekens- heeft aangebracht met het oogmerk die tekens te doen doorgaan voor zodanige kentekens. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: Diefstal door twee of meer verenigde personen. ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 41 lid 1 onder c van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte heeft gepoogd in te breken in een bestelbus, dat hij schade heeft toegebracht aan een coupé in een trein van de Nederlandse Spoorwegen, dat hij twee agenten heeft beledigd door zijn middelvinger naar hen op te steken en voorts dat verdachte kentekenplaten heeft gestolen en deze heeft aangebracht op een auto, met de bedoeling om te gaan tanken zonder te betalen terwijl er valse kentekenplaten op de auto waren bevestigd, zodat de betrokken auto niet als zodanig zou worden herkend. Door zijn strafbare handelen heeft verdachte verschillende mensen gedupeerd en heeft hij aan de Nederlandse Spoorwegen schade toegebracht. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 juni 2007, is verdachte bij herhaling veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, onder meer wegens vermogensdelicten en verkeersdelicten. De veroordelingen en opgelegde (deels voorwaardelijke) straffen hebben verdachte niet weerhouden van het plegen van de onderhavige feiten. Het alcoholprobleem van verdachte speelt bij de delicten een grote rol. Verdachte heeft zich tot nu toe nooit willen laten behandelen, ook niet indien dit als bijzondere voorwaarde bij een veroordeling was opgelegd. Verdachte wordt thans voor een zestal feiten veroordeeld. Anders dan de politierechter acht het hof een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van onvoldoende gewicht. Het hof acht een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast is het hof van oordeel dat er ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit onder de gegeven omstandigheden geen noodzaak is om, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. De vordering van de benadeelde partij de Nederlandse Spoorwegen De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 533,83 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Vordering tenuitvoerlegging Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Almelo van 27 maart 2006, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de politierechter te Almelo van 8 september 2005 opgelegde voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 45, 57, 141, 266, 267, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 41, 163, 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Verstaat, dat het door het Openbaar Ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder parketnummer 08-771294-05, feit 2 en feit 5 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. de aan de Nederlandse Spoorwegen toegebrachte schade Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, de Nederlandse Spoorwegen, te betalen een bedrag van EUR 533,83 (vijfhonderddrieëndertig euro en drieëntachtig cent). Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil. Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd de Nederlandse Spoorwegen, een bedrag te betalen van EUR 533,83 (vijfhonderddrieëndertig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis. Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat. tenuitvoerlegging Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Almelo van 8 september 2005, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Aldus gewezen door mr A.G. Coumans, voorzitter, mr M.A.F. Cools-Weebers en mr J.H.M. Zwinkels, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder, griffier, en op 12 juli 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr A.G. Coumans is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.